Hessenkind

19 december 2018 om 07:37 Lokaal/Column

De vierspan schokt door het rulle zand, af en toe bonken de houten wielen over keien. In het aardedonker kan de voerman die niet zien. Op de open wagen onder het zeil zitten zijn vrouw Andrea en de baby Norbert. Tussen de dure handelswaar: wol, glas, balen zout, zijde, zelfs perkament heeft hij ingeladen.

Zij moesten mee, want in Kassel stierven de kinderen, dan maar naar het natte Holland.

'Johann', roept Andrea. 'We moeten stoppen.' Hij weet het. Dit is de Ginkel, de doorgang naar Amersfoort. De herberg kan niet ver meer zijn, maar alles is zwart om hen heen. Sneeuw begint te vallen. Het Hessen konvooi waar hij mee uit Deventer is gekomen heeft een noordelijker route genomen. Hij wil zijn waren hier slijten en dan een bestaan opbouwen in dit vreemde land. Meer dan duizend kilo vracht moet genoeg opleveren.

Dan, een klap, het achterste wiel kraakt, de wagen stoot op een zwerfkei, helt over. De paarden springen vooruit, Johann wordt bijna van de bok getrokken, een schreeuw achter hem 'Norbert!' Maar Johann kan de teugels niet loslaten, de paarden slaan op hol. Andrea blijft schreeuwen. Johann trekt wat hij kan, het helpt niet. Dan werpt hij zich vooruit en springt op de dissel en vanaf daar over het paard en naast het span. Dat werkt, na een paar honderd meter komen ze tot stilstand. Stilte, sneeuw valt nu in dichte vlokken.

Johann loopt naar achteren. Geen Andrea en geen baby. Blinde paniek, waar zijn ze? Terug moet hij en hij begint te rennen. Struikelend en strompelend door het spoor wat hij zelf net heeft getrokken.

Hij rent voor zijn gevoel al minuten lang, welke kant is het, de sneeuw begint het spoor te bedekken. Ziet hij nu de voetstappen van Andrea? Johanns hart bonkt, hij had niet door moeten rijden, wat als.. Daar moet het zijn, er beweegt wat, Andrea loopt voor hem, hij hoort haar huilen. Bijna haalt hij haar in, net voor Andrea schiet er iets groots en donkers weg, een roofdier, een wolf. Norbert.. Gelijktijdig vallen ze in de sneeuw, daar ligt de baby.

Het jongetje lacht, er ligt bijna geen sneeuw op hem. Het dier, de wolf heeft over hem heen gestaan, hem bedekt en zijn gezicht gelikt. Norbert, zijn zoon. Huilend van geluk lopen ze terug, Norbert in de armen. De geur van houtrook kringelt opeens in zijn neus, de herberg moet dichtbij zijn.

Mail de redactie
Meld een correctie

Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie