,,Alléén God kan ons redden" (2)

25 juli 2007 om 00:00 Nieuws

Tussen oktober 2000 en september 2002 bracht Ede Stad de eerste serie ‘Heden en Verleden’ uit. Een oude foto links, en de actuele situatie daarnaast. Voornamelijk werd ingegaan op het oude Ede, tegenover de recente ontwikkelingen. In een nieuwe reeks staat de inwoner centraal. Ditmaal het vervolgverhaal, in een drieluik, over Gerrit Ossenkoppele, de 88-jarige Edese modellenkunstenaar, militair, verzetsman, echtgenoot, Tukker, vader, boswachter, schaker, opa, weerman én prediker. Ossenkoppele vertelt met name over zijn periode na de inval van de Duitsers, en zijn eerste werkzaamheden in de bossen.

* vervolg van 18 juli

EDE - In Verzorgingscentrum De Klinkenberg dwalen de ogen van Gerrit Ossenkoppele af naar het verkeer op straat, maar hij hervindt snel zijn ritme. Het geheugen laat de hoogbejaarde Edenaar nauwelijks in de steek.

door Henny Jansen

,,Och, och, och, dat Grebbeleger. Dat moet je maar eens opschrijven”, vervolgt hij. ,,Met 4500 man werden we in veewagons naar Lückenwalde vervoerd. Het waren angstige, onzekere momenten. Maar achteraf gelukkig toch maar een week of zes. Wij kwamen er dus nog goed vanaf. In Lückenwalde stond de plaatselijke bevolking langs de weg. Gewoon aardige mensen, denk ik. Ik geloof niet dat er haat jegens ons was. We kregen allemaal een halfje zuurbrood. We moesten daarmee zwaaien naar de plaatselijke bevolking, terwijl propagandanazi’s stonden te filmen. Toen er geen mens meer te zien was, moesten ook de broden weg. Maar we mochten ze wél houden.”

Op de kamer van Ossenkoppele wordt ondertussen het dagelijkse kopje thee gebracht. ,,Heb je een ander koekje”, krijgt de dame te horen. ,,En ik mis ook mijn glas voor het water.” ‘Dat is goed, meneer Ossenkoppele. Maar daar moet u niet meer uw gebit in doen’. Met enig schuldgevoel laat de oud-militair het maar gaan. ,,Het zijn allemaal hele beste meiden hier”, besluit hij het intermezzo. ,,Waar was ik gebleven?”

,,Oh ja. Weken later werden in het donker overgeplaatst naar een ander kamp, dachten we. In de eerste drie wagons zaten allemaal Duitsers. Natuurlijk heerste er chaos in het hoofd; onzekerheid. Toen het lichter werd, zag ik bergen. Volgens mij de Harz, en later Osnabrück. Ik zei tegen de jongens: ‘volgens mij gaan we naar Hólland; we zijn weer bijna thuis’. Ik vergeet het van mijn leven nooit. Naar Almelo, mijn eigen plaats. We woonden naast de spoorlijn. Ik zag mijn moeder met mijn broertje Hardie lopen. Mijn broer Arnold zag ik bij de spoorbomen aan de grote weg. Ik schreeuwde zijn naam. Hij zag me, en spurtte weg op z’n fiets, de familie waarschuwen.”

,,Padvinders riepen onze namen af”, stamelt Ossenkoppele. ,,Mijn vader herkende mij niet meer. We moesten eerst gekeurd worden. Ik mocht dat een paar dagen later bij mijn eigen dokter doen, omdat ik in Almelo woonde. Weer thuis dus. Ik had nog een half brood. Vader rook er aan, en heeft het aan de kippen gegeven. Eén van de eerste dingen die ik tegen mijn familie heb gezegd, was dat ik niet over de oorlog wilde praten. En toen twee ketels warm water. Ik kon mijn hemd nauwelijks over mijn hoofd krijgen. Helemaal stijf van het vuil. Daarna voelde ik me herschapen, zeker na het bezoek aan kapper Jan Leensma. Ik was zó blij dat ik het er goed vanaf had gebracht. Mijn familie zei; nu ben je écht Gerrit weer.”

,,En dan onze dokter H.J. Kloosterman. Ik zie hem weer helemaal voor me. Zijn auto had het kenteken E1030. Ik had het mentaal slecht. Hij heeft me helemaal onderzocht en geadviseerd niets tegen mijn ouders te vertellen, maar tegen hem. Hij verbood me te gaan werken. Ik moest rust nemen. Maar ja, je wilt verder. Zo heb ik geholpen met het in blokken zagen van hout, maar ik zakte in elkaar. Kloosterman was hels.”

Gerrit Ossenkoppele kreeg van zijn huisarts wel toestemming te helpen met hooien bij zijn grootvader, waar de recente gebeurtenissen hem parten speelden. ,,Op het erf dacht ik het geluid van een granaat te horen, en ik dook weg. Mijn grootouders snapten er niets van. Bleek het de fluitketel te zijn. Ik smeekte ze niets tegen m’n ouders te zeggen, maar dat deden ze ‘verdikkeme’ toch. Mijn moeder dus weer naar de dokter. Ik ben een maand of acht zenuwziek geweest.”

Dokter Kloosterman betekende veel voor de jonge Ossenkoppele. ,,Ik kreeg een baantje bij Huize Almelo. Dat was eigenlijk niets voor mij; op het landgoed paadjes aanharken. Ik kon me niet concentreren. ‘Is het weer zover Ossenkoppele?’, zei de rentmeester. ‘Spookt de Grebbeberg weer door je hoofd?’ Ik kreeg een baantje bij de Heidemaatschappij, en leerde de oorlog van een andere kant kennen. Met een ploeg arbeiders moesten we hout uitzoeken voor de mijnen. Dat liep zeer goed, vooral door de medewerkers. Hoofdopzichter Heuvink had een andere boswachter nodig. Op de Klinkenbelt in Nijverdal, met zo’n dertig medewerkers.”

,,Ik raakte bij toeval betrokken bij het verzet. Met Bronsvoort, een gepensioneerd politieman, ging ik naar Lemelerveld, om een partij gaas te bekijken. Ik wist namelijk de weg niet. Onderweg kwamen we een man in uniform tegen. Dat bleek een Engelse piloot te zijn. We hebben hem een paar boterhammen gegeven, in een rietkraag verstopt, en gezegd dat hij zich koest moest houden. De Duitse Wehrmacht kreeg er lucht van, en ondervroeg ons. Ze hadden ons gezien, maar geloofden de smoes over een plas doen. Ik snap nog steeds niet dat we zo brutaal durfden te zijn. Op de terugweg was de piloot gevlogen. Ik werd gevraagd voor een gesprek bij de directeur van Ten Cate in Nijverdal, meneer Berto zélf. Alles werd toen duidelijk. De piloot, Dobney, was in veilige haven. Als dank kregen we linnengoed.”

Later vroeg het verzet me een brief te bezorgen. Ik had een valse ‘ausweiss’, van Reichskommissar Seyss-Inquart. Niet van écht te onderscheiden. En bluffen leerde je ook. De zaak bleef te zijn verraden, dus had ik die brief al eerder afgegeven aan handlangers in Wierden. Bij het kerkhof in Almelo sprong de Sicherheitzpolizei voor de fiets. ‘Over een minuut ben je een lijk, kom op met die brief’.”

Ossenkoppele kan zijn ogen niet droog houden, en neemt een korte pauze. ,,Ze fouilleerden me, en dreigden me mee te nemen. Mormels, schurken”, snauwde ik van me af. Ik ben die grote mond van jullie zát. Hier is mijn ausweiss. Kun je niet zien wat ik bén? En die papieren graag weer nétjes opruimen, brulde ik. Het hart klopte in m’n keel. Ze hadden al eerder iemand van de fiets geschoten. Het werkte. Ze dachten inderdaad dat ik een melder was van Duitse officieren die zich slecht gedroegen. Daar waren ze héél gevoelig voor. Thuis zei m’n moeder: ‘Jongen, jongen, wees toch wat voorzichtiger’. Ik lag te bibberen.”

,,Hoeveel geluk kan een mens hebben? Voor mij werd dat niet veel later duidelijk. Het was druk in het veilinghuis in Almelo. Ik was nieuwsgierig. Bleek er een kerkdienst te zijn. Afgeladen vol!. In verdekte termen gaf dominee De Geus af op de Duitsers. Dat hij dát durfde? Direct daarna wist ik het zeker. Die preek was voor mij bestemd. De ommekeer in mijn leven.”

* Slot: woensdag 1 augustus

Foto 1: ,,Die preek was voor mij bestemd.”

Foto 2: ,,Kun je niet zien wat ik bén? En weer nétjes opbergen die papieren.”

Foto 3: Twintiger Ossenkoppele (rechts) met zijn overleden broer Arnold.

Foto 4: Gerrit Ossenkoppele (tweede van rechts) kreeg een betrekking bij de Heidemaatschappij.

Mail de redactie
Meld een correctie

Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie